Het rapport ‘Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs’ van adviesbureau Berenschot en de conclusie van demissionair minister Van Engelshoven dat het ‘over het algemeen goed gaat met de medezeggenschap’ was aanleiding voor de volgende brief van het LOVUM.

Het Landelijk Overleg Universitaire Medezeggenschap (LOVUM) heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van OCW d.d. 9 september 2021 betreffende de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht. Bijlage bij die brief is een rapport van bureau Berenschot getiteld ‘Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs’.

Een groot aantal constateringen in het rapport zijn herkenbaar en al langer bekend, onder andere vanuit eerdere medezeggenschapsmonitoren. Dat neemt niet weg dat we blij zijn met het opnieuw onder de aandacht brengen van een aantal voorwaarden en praktijken die noodzakelijk zijn voor een volwaardige en productieve medezeggenschap en die helaas nog steeds geen gemeengoed zijn.

Onderbelichte zorgpunten
In de brief constateert de Minister: “Het algehele beeld dat naar voren komt uit de evaluatie is dat het over het algemeen goed gaat met de medezeggenschap in het hoger onderwijs”.
Graag maken we als LOVUM gebruik van de gelegenheid om dat beeld te nuanceren en enkele, naar onze mening belangrijke, zaken nadrukkelijk(er) onder uw aandacht te brengen. Immers, de positieve conclusie van het rapport middelt situaties waar het gelukkig redelijk gaat met situaties bij instellingen waar het absoluut beter moet en situaties in de categorie ‘het gaat wel’. Daarmee worden de punten waar het echt beter moet helaas onderbelicht.

1. Facilitering en (tijds)compensatie
Medezeggenschap is een cruciaal onderdeel van het besturen van hogeronderwijs- instellingen. Het bevordert de kwaliteit van bestuur en het draagvlak voor besluiten en beleid. De afgelopen jaren heeft de medezeggenschap van de wetgever meer bevoegdheden en daarmee ook verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen. Wat opvalt echter is dat deze uitbreiding niet of nauwelijks gepaard is gegaan met een uitbreiding van faciliteiten en (tijds)compensatie. Er was en is nog steeds sprake van een te grote disbalans tussen zeggenschap en medezeggenschap in termen van aanwezige ervaring, deskundigheid, ondersteuning, en beschikbare tijd. Het lijkt er op dat ‘de politiek’ meer verwacht van de medezeggenschap dan ze op basis van haar huidige positie en beschikbare middelen waar kan maken.

2. Waardering voor medezeggenschapsactiviteiten
Het onderzoek hanteert een nogal smalle en instrumentele benadering van het begrip medezeggenschapscultuur. Er wordt niet of nauwelijks gevraagd naar waarden en normen in de medezeggenschap, motieven van medezeggenschappers om wel of niet mee te doen, en of ze zich wel of niet erkend en gewaardeerd voelen.

Uit discussies en eigen onderzoek in LOVUM verband weten we dat het, en dat geldt vooral voor de personeelsgeleding, lang niet altijd gestimuleerd en gewaardeerd wordt door leidinggevenden om actief te worden in de medezeggenschap. Soms is er zelfs sprake van

expliciete tegenwerking. Het wordt door veel medewerkers dan ook niet gezien als mogelijk onderdeel van een academische carrière. Op deze wijze missen we mogelijk de inbreng van een groep gemotiveerde en deskundige medewerkers en gaat dit bovendien ten koste van de afspiegeling en vertegenwoordiging van de achterban.

Om dit ‘cultuuraspect’ enigszins te kunnen repareren heeft het LOVUM een voorstel neergelegd bij de landelijke stuurgroep ‘Ruimte voor Talent’ om het werk van medezeggenschappers expliciet te erkennen en waarderen als onderdeel van een carrière binnen instellingen voor wetenschappelijk onderwijs.

3. Afname van belangstelling voor medezeggenschap
Paradoxaal genoeg gaat de hernieuwde belangstelling voor de medezeggenschap gelijk op met een afnemende opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen en een afnemende beschikbaarheid van studenten en medewerkers om actief te worden. Het rapport van Berenschot constateert deze ontwikkelingen, maar gaat er helaas niet verder op in. Het LOVUM ziet ze juist als een van haar grootste uitdagingen en is daarom gestart met een onderzoek naar en discussie over de ‘Toekomst van de universitaire medezeggenschap’.

Het is jammer dat het rapport van Berenschot niet verder ingaat op de motieven en ambities van studenten en medewerkers om wel of niet actief te worden in de medezeggenschap. Datzelfde geldt voor de motieven van velen om niet te stemmen. Het zou zeker geholpen hebben als de onderzoekers een rapport van onderzoeksbureau CHEPS uit 2005 zouden hebben geraadpleegd (Gezonde spanning: beleidsevaluatie van de MUB). Weliswaar een onderzoek van 16 jaar geleden (des te meer reden was er geweest sommige vragen uit dit rapport opnieuw te stellen), maar op veel onderdelen nog steeds actueel en relevant.

Een citaat uit het rapport:
Minder dan de helft van het wetenschappelijk personeel ziet voldoende mogelijkheden om de besluitvorming te beïnvloeden;
Meer dan de helft van de bestuurden —met name studenten— heeft geen interesse in de bestuurlijke gang van zaken. Het grote merendeel zegt ook niet bereid te zijn om zitting te nemen in bestuursorganen. Als hoofdreden wordt aangegeven dat het te veel tijd kost. Deze opinie en houding is versterkt aanwezig onder het wetenschappelijk personeel.

Bekeken in deze context valt het te betwijfelen of de aanbevelingen uit het evaluatierapport, zoals meer contacten met de achterban, meer afstemming met andere medezeggenschaps-niveaus, het opzetten en onderhouden van een intern netwerk, het volgen van extra training en het inschakelen van externe adviseurs enig hout gaan snijden. Zij vragen juist meer tijd en energie van actieve medezeggenschappers, en dat in een periode waarin zowel de werkdruk als de studiedruk flink zijn opgelopen.
Het gebrek aan tijd, het onvoldoende erkend en gewaardeerd worden, en het onvoldoende zichtbaar zijn van de werking en het effect van de medezeggenschap schrikken potentieel goede medezeggenschappers af en dragen daarmee bij aan een beperkte afspiegeling en vertegenwoordiging, een tekort aan goede kandidaten en teruglopende opkomstcijfers bij verkiezingen.

Methodologie en presentatie
Ook willen we graag enkele kanttekeningen maken bij de methodologie van het onderzoek en de presentatie van de uitkomsten in het rapport.

1. Smalle basis conclusies en aanbevelingen
Sommige conclusies en aanbevelingen in het rapport berusten op een wel zeer smalle basis. Bijvoorbeeld als het gaat om de rol van persoonlijkheden en de toegevoegde waarde van een onafhankelijk voorzitter. Deze opmerkingen worden toegeschreven aan één bestuurder en zijn niet verder onderzocht of toegelicht, laat staan bij medezeggenschappers getoetst.

2. Positieve verwoording
Constateringen in het rapport worden vaak nogal positief verwoord, bijvoorbeeld: ‘de meerderheid geeft aan …’. In onze optiek is een simpele meerderheid niet de norm, als het om de bevoegdheden en faciliteiten van de medezeggenschap gaat, maar zou het bij voorkeur in 100% van de gevallen goed geregeld moeten zijn. Zo stelt het rapport dat de meerderheid van de respondenten aangeeft dat medezeggenschapraden tijdig worden ingelicht en van bestuurders alle informatie krijgen aangeleverd die zij nodig hebben om hun functie te vervullen, zoals gesteld in de WHW. Uit de bijbehorende tabel (die in de definitieve versie is weggelaten) blijkt dat van het personeel slechts 58% hierover tevreden is en van de studenten 65%. Weliswaar meerderheden, maar onvoldoende om als medezeggenschap adequaat te kunnen functioneren zoals door de wetgever bedoeld.

3. Ogenschijnlijk gunstige gemiddeldes
Dat de wijze van presentatie beelden kan beïnvloeden geldt ook voor het verschijnsel dat er onder ogenschijnlijk gunstige gemiddeldes nogal uiteenlopende praktijken schuil kunnen gaan. Het rapport meldt zelf op enkele plekken al het bestaan van hoge standaarddeviaties. Zeker, er zijn instellingen waar sprake is van een goede relatie tussen bestuur en medezeggenschap, maar er zijn ook voorbeelden van het tegendeel. En door de tijd heen kunnen die posities wisselen. Bovendien blijken er in de praktijk nogal wat verschillen te zijn in de wijze van functioneren van medezeggenschap op centrale en decentrale niveaus. Deze verschillende en daarmee soms zorgelijke situaties blijven verborgen onder ogenschijnlijk redelijke gemiddeldes.

Betrokkenheid LOVUM
Het LOVUM verenigt en vertegenwoordigt de universiteitsraden (zowel studenten als medewerkers in die raden) en stelt zich als doel ervaringen en best practices te delen, informatie en kennis te verzamelen en de positie en werking van de medezeggenschap te versterken. Helaas moeten we constateren dat de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht het zoveelste voorbeeld is van activiteiten waar over, maar niet met de formele medezeggenschap wordt gesproken. Eerder gebeurde dat onder andere bij de kwaliteitsafspraken, het NPO en de discussie over de vastlegging van het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting.
Het LOVUM is slechts marginaal betrokken geweest bij de opzet en de rapportage van het onderzoek van Berenschot. We hebben enkele dagen de gelegenheid gehad te reageren op een conceptversie van het rapport en dat ook serieus gedaan. Het is teleurstellend te zien dat hiervan nauwelijks iets in het definitieve rapport terug te vinden is. Hierdoor komen, naar onze mening, enkele aspecten die cruciaal zijn voor het functioneren van de universitaire medezeggenschap niet of onvoldoende in beeld. We hebben deze hierboven verwoord.

Het LOVUM is graag bereid alsnog met de Minister in gesprek te gaan over de huidige staat van de medezeggenschap en over voorwaarden om ook in de toekomst te kunnen blijven spreken van een volwaardige en productieve medezeggenschap. Daar hoort ook een goede gesprekspartner als het LOVUM bij. Het LOVUM financiert zijn activiteiten uit een beperkte jaarlijkse bijdrage van zijn leden – de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in Nederland. Dit is bij lange na niet voldoende om onze ambities en plannen waar te kunnen maken. Eerdere verzoeken om (structurele) financiële ondersteuning zijn door het ministerie en de VSNU niet gehonoreerd.

Tot slot willen we u laten weten dat het LOVUM binnenkort een ‘witboek goede medezeggenschap’ hoopt af te ronden, met 10 punten voor sterke universitaire medezeggenschap.

Namens het LOVUM,

Rien Wijnhoven
voorzitter